robuust
Nederlands
Woordafbreking
- ro·buust
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krachtig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1619 [1]
- van Frans robuste [2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | robuust | robuuster | (robuustst) * |
verbogen | robuuste | robuustere | (robuustste) * |
partitief | robuusts | robuusters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
robuust
- krachtig, stevig gebouwd
Afgeleide begrippen
- robuustheid
Gangbaarheid
- Het woord robuust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'robuust' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "robuust" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- robuust op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Omschreven trappen van vergelijking (algemeen) op website: http://taaladvies.net; punt 3.; geraadpleegd 2017-05-21
- Haeseryn, W. e.a. "6·4·3·1·ii Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest" in: Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) op website E-ANS: ans.ruhosting.nl; punt 4.; geraadpleegd 2017-05-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.