taai
Nederlands
Woordafbreking
- taai
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | taai | taaier | taaist |
verbogen | taaie | taaiere | taaiste |
partitief | taais | taaiers | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘sterk samenhangend, hardnekkig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1286 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
taai
- (materiaalkunde) moeizaam en plastisch vervormend onder mechanische belasting
- De gesmolten suiker vormde een steeds taaiere massa.
- (kookkunst) moeilijk te snijden, kauwen (van vlees)
- Je moet een biefstuk snel aanbraden, te lang bakken maakt het bruin en taai.
- (figuurlijk) vasthoudend, moeilijk te breken (van personen)
- De divisie stuitte op taai en fel verzet toen ze de stad probeerden in te nemen.
- (figuurlijk) saai, langgerekt
- De leraar probeerde de taaie stof met levendige verhalen aantrekkelijker te maken.
Antoniemen
- [2] mals
Uitdrukkingen en gezegden
- zich taai houden
Vertalingen
1. moeizaam en plastisch vervormend onder mechanische belasting
2. moeilijk te snijden, kauwen (van vlees)
Gangbaarheid
- Het woord taai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'taai' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.