rit

• Geluid:  rit    (hulp, bestand)
• IPA: /rɪt/

• rit

• Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘het rijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1558 [1] [2]

rit

1. m een korte reis te paard, op een fiets of in een voertuig [3]

1. • Over de Blueridge Parkway is dat een prachtige rit. 

2. o een snoer eieren van een kikvors, kikkerrit [4]

• [2]: kikkerrit

• ritmeester, ritnaald, ritnummer, ritprijs, rittenkoers, rittenstaat, rittenwedstrijd, ritzege

rit

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van ritten
2. gebiedende wijs van ritten

• Het woord rit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rit' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.