ribstuk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rib·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ribstuk ribstukken
verkleinwoord ribstukje ribstukjes

Zelfstandig naamwoord

ribstuk o [2]

  1. (voeding) het vlees dat aan de ribben vast zit of zat
    • “ Côte de Boeuf is een mooi woord voor ribstuk. Stel je hebt zo’n anderhalve kilo. Dan ga je als volgt te werk. Minstens anderhalf uur voor je gaat braden haal je het stuk vlees uit de koeling.[3] 
    • De pulled pork is erg zoet, maar verder is het precies wat je van een goede hamburger verwacht: veel en machtig. Aan de overzijde slaat LÉxceptionnel in: een ribstuk van 600 gram - in één avond planten we hier een ecologische voetafdruk waar we normaal een maand over doen. Het is prachtig vlees, prima gegrild aan het bot met een lekker randje vet eraan.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ribstuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.