pook
Nederlands
Woordafbreking
- pook
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rakel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1799 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
poken |
pook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poken
- Ik pook.
- gebiedende wijs van poken
- Pook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poken
- Pook je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pook | poken |
verkleinwoord | pookje | pookjes |
Zelfstandig naamwoord
pook v/m
- een stang om het vuur op te porren
- de versnellingshendel van een auto
- (schertsend) een dikke naainaald, breinaald of haarspeld
Vertalingen
1. stang om het vuur op te porren
2. versnellingshendel van een auto
Gangbaarheid
- Het woord pook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pook' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.