rake

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·ke

Zelfstandig naamwoord

rake v

  1. schrijfwijze voor: raak "hark"

Bijvoeglijk naamwoord

rake

  1. verbogen vorm van de stellende trap van raak

Werkwoord

vervoeging van
raken

rake

  1. aanvoegende wijs van raken


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /raːkɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rake
raakdje
gerake
klasse 7 volledig

Werkwoord

rake

  1. hijgen



Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈɾɑːkə /
Woordafbreking
  • ra·ke
Woordherkomst en -opbouw
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord raka
  • Zelfstandig naamwoord: afleiding van het Noorse werkwoord rake
Naar frequentie 19529
vervoeging
onbepaalde wijs rake rake
tegenwoordige tijd raker raker
verleden tijd raka
raket
rakte
voltooid
deelwoord
raka
raket
rakt
onvoltooid
deelwoord
rakende rakende
lijdende vorm rakes rakes
gebiedende wijs rak rak
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

Werkwoord

[A] rake

  1. overgankelijk poken
  2. overgankelijk harken
  3. overgankelijk aangaan, betreffen
  4. overgankelijk scheren (met een scheermes)
Synoniemen
  • [1]: kare
  • [3]: angå
  • [3]: vedkomme
  • [4]: barbere
Afgeleide begrippen
  • [4]: rake seg


vervoeging
onbepaalde wijs rake
tegenwoordige tijd raker
verleden tijd raka
raket
voltooid
deelwoord
raka
raket
onvoltooid
deelwoord
rakende
lijdende vorm rakes
gebiedende wijs rak
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking [B]

Werkwoord

[B] rake

  1. overgankelijk raakvis maken


[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rake     m: raken
v: raka  
  raker     rakene  
genitief   rakes     m: rakens
v: rakas  
  rakers     rakenes  

Zelfstandig naamwoord

rake, m / v

  1. pook
  2. in de uitdrukking: rubb og rake (zonder verbuiging)
Synoniemen
  • [2]: alt
  • [2]: rubb og stubb
Afgeleide begrippen
  • [1]: ildrake
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: rubb og rake


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈɾɑːkə /
Woordafbreking
  • ra·ke
Woordherkomst en -opbouw
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord raka
  • Zelfstandig naamwoord: afleiding van het Nynorske werkwoord rake
vervoeging
onbepaalde wijs rake
raka
tegenwoordige tijd rakar
verleden tijd raka
voltooid
deelwoord
raka
onvoltooid
deelwoord
rakende
lijdende vorm rakast
gebiedende wijs rak
raka
rake
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

Werkwoord

rake

  1. overgankelijk poken
  2. overgankelijk harken
  3. overgankelijk aangaan, betreffen
  4. overgankelijk scheren (met een scheermes)
  5. overgankelijk raakvis maken
Synoniemen
  • [1]: kare
  • [3]: gjelde
  • [3]: kome med
  • [3]: skilje
  • [4]: barbere
Afgeleide begrippen
  • [2]: rake etter
  • [4]: rake seg
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rake     raka     raker     rakene  

Zelfstandig naamwoord

rake, v

  1. pook
  2. in de uitdrukking: rubb og rake (zonder verbuiging)
Synoniemen
  • [2]: alt
  • [2]: rubb og stubb
Afgeleide begrippen
  • [1]: eldrake
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: rubb og rake
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.