plek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  plek    (hulp, bestand)
  • IPA: /plɛk/
Woordafbreking
  • plek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plaats, punt’ voor het eerst aangetroffen in 1358 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plek plekken
verkleinwoord plekje plekjes

Zelfstandig naamwoord

plek v/m

  1. plaats, positie
    • De plek van het festival was een maand vooraf al omheind met hekken. 
  1. ruimte die door iets ingenomen wordt of ingenomen kan worden
    • Is er nog plek voor de auto? 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • plekkerig
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord plek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
plekken

plek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plekken
    • Ik plek. 
  2. gebiedende wijs van plekken
    • Plek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plekken
    • Plek je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.