positie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  positie    (hulp, bestand)
  • IPA: /po'zisi/
Woordafbreking
  • po·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stelling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1641 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord positie posities
verkleinwoord positietje positietjes

Zelfstandig naamwoord

positie v

  1. een stand van het lichaam
    • De sportman stond in positie , klaar om met al zijn armspieren de kogel zo ver mogelijk te stoten. 
  1. een innerlijke houding
    • Hij bevond zich in een erg pijnlijke positie nadat zijn vriendin hem verlaten had. 
  1. een plaats van waaruit men iets onderneemt
    • De racewagen vertrok vanuit een erg gunstige positie waardoor hij ook de wedstrijd kon winnen. 
  1. een toestand waarin iemand zich bevindt
    • De advocaat wist zich geen raad met de huidige positie van zijn cliënt. 
  1. een vaste betrekking
    • De vrijgekomen positie bij het Openbare Ministerie was heel snel ingenomen. 
  1. een maatschappelijke stand
    • Mensen die te rade gaan bij het OCMW bevinden zich vaak in een erg benarde positie. 
  1. (muziek) de ligging van de hand
    • Tijdens het bespelen van de gitaar moeten de vingers vaak in een erg pijnlijke positie geplaatst worden om een bepaald akkoord zuiver te laten klinken. 
  1. (militair) een opstelling van troepen en materieel
    • De kolonel brulde over het terrein dat iedereen zich in positie moest zetten. 
  1. plaats in een rij
    • Albert stond in derde positie, achter Berry en de jonge Péricourt, die zich omdraaide als om na te gaan of iedereen er wel was. [2] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord positie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.