slaapplek
Nederlands
![](../I/m/Slaapkamer.jpg)
een slaapplek
Woordafbreking
- slaap·plek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van slaap en plek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaapplek | slaapplekken |
verkleinwoord | slaapplekje | slaapplekjes |
Zelfstandig naamwoord
slaapplek v/m [1]
- een plaats waar je kunt slapen
- Het was een ochtendgloren om nooit te vergeten. Onze auto was tijdens een hoosbui de avond ervoor van de weg gegleden en in een spleet beland. Muurvast. Er zat niets anders op dan een stuk plastic op de rode blubber te leggen, regenjassen als laken te gebruiken en proberen te slapen terwijl het onweer verderop dreunde en de jungle om ons heen ritselde. Toen de zon opkwam, scheerde een neushoornvogel laag over. Twintig meter van onze slaapplekstonden afdrukken van grote poten in de modder gedrukt. [2]
Gangbaarheid
- Het woord slaapplek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slaapplek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.