patruus

Latijn

Bijvoeglijk naamwoord

pătrŭus

  1. van een oom
  2. streng, van een zedenpreker
Verbuiging
enkelvoud meervoud
mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk onzijdig
nominatiefpătrŭuspătrŭapătrŭumpătrŭīpătrŭaepătrŭa
genitiefpătrŭīpătrŭaepătrŭīpătrŭōrumpătrŭārumpătrŭōrum
datiefpătrŭōpătrŭaepătrŭōpătrŭīspătrŭīspătrŭīs
accusatiefpătrŭumpătrŭampătrŭumpătrŭōspătrŭāspătrŭa
ablatiefpătrŭōpătrŭāpătrŭōpătrŭīspătrŭīspătrŭīs
vocatiefpătrŭepătrŭapătrŭumpătrŭīpătrŭaepătrŭa
Vergrotende trap (comparatief) (nom. m. enk.): măgis pătrŭus
Overtreffende trap (superlatief) (nom. m. enk.): maxĭmē pătrŭus

Zelfstandig naamwoord

pătrŭus m

  1. (familie) oom (broer van vader)
  2. zedenpreker, moraalridder
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief pătrŭus pătrŭī
genitief pătrŭī pătrŭōrum
datief pătrŭō pătrŭīs
accusatief pătrŭum pătrŭōs
vocatief pătrŭe pătrŭī
ablatief pătrŭō pătrŭīs
Afgeleide begrippen
  • patruus magnus
  • patruus maior
  • patruus maximus
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.