participium
Nederlands
Woordafbreking
- par·ti·ci·pi·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘deelwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
- van het Latijnse 'participium' (een gedeelte, deelwoord) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | participium | participia participiums |
verkleinwoord | participiumpje | participiumpjes |
Gangbaarheid
- Het woord participium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'participium' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | participium | participia |
genitief | participiī | participiōrum |
datief | participiō | participiīs |
accusatief | participium | participia |
vocatief | participium | participia |
ablatief | participiō | participiīs |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.