opporren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opporren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpɔrə(n)/
Woordafbreking
  • op·por·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opporren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opporren
porde op
opgepord
zwak -d volledig
  1. een vuur harder laten branden door er met een pook in te porren
  2. iemand aanzetten tot activiteit
    • Dat laatste rijmt met MacMillans omineuze echos. Die hoort zij vooral in de toxische nationalismen die, toen zowel als nu, onhoudbaar zijn in een context van globalisering, omdat ze conflicten opporren door immer de nadruk te leggen op het lokale en op het eigene, al gaat dat soms slechts om wat Freud het narcisme van de kleine verschillen noemde. [2] 
    • Deze Spaanse liefdesslak zou het vuur tussen de slijmerige tuinvrienden flink opporren, was de gedachte. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opporren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 08 januari 2014 Marc Reynebeau
  3. Tubantia Renske Baars 19-mei-2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.