omzet

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • omĀ·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omzet omzetten
verkleinwoord omzetje omzetjes

Zelfstandig naamwoord

omzet m [2]

  1. (economie) som van alle bruto-opbrengsten (exclusief btw) uit verkoop over een bepaalde periode
    • Bij veel beursgenoteerde bedrijven blijkt de bonus van bestuurders gebaseerd op maatstaven als omzet en winst. Het zijn factoren die gemakkelijk te masseren zijn, weinig zeggen over de prestaties van bestuurders en verkeerd gedrag kunnen uitlokken 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
omzetten

omzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzetten
    • ... dat ik omzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzetten
    • ... dat jij omzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzetten
    • ... dat hij omzet. 

Werkwoord

vervoeging van
omzetten

omzet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van omzetten
  2. gebiedende wijs van omzetten
  3. voltooid deelwoord van omzetten
Afgeleide begrippen
  • omzetbaar, omzetduur, omzetpremie, omzetprovisie, omzetsel, omzetsnelheid, omzetster, omzetter, omzetting, omzetijzer
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord omzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.