oefenen
Nederlands
Woordafbreking
- oe·fe·nen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘door herhaling bekwaam maken of worden’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oefenen |
oefende |
geoefend |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
oefenen [3]
- inergatief proberen zonder fouten uit te voeren, leren door te doen
- De solist was zijn solo aan het oefenen voordat hij een concert gaf.
Hyponiemen
- beoefenen, dooroefenen, inoefenen, uitoefenen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. proberen zonder fouten uit te voeren
Gangbaarheid
- Het woord oefenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oefenen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.