beoefenen
Nederlands
Uitspraak
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
beoefenen | |
beoefeninɡ |
Woordafbreking
- be·oe·fe·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beoefenen |
beoefende |
beoefend |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beoefenen
- overgankelijk bij regelmaat zich in iets bekwamen
- Kunst beoefenen.
- De Elamitische taal wordt maar door zeer weinigen beoefend.
Vertalingen
1. bij regelmaat zich in iets bekwamen
Gangbaarheid
- Het woord beoefenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beoefenen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.