obstructie
Nederlands
Woordafbreking
- ob·struc·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegenwerking, afsluiting’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
- Naamwoord van handeling van obstrueren met het achtervoegsel -tie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | obstructie | obstructies |
verkleinwoord | obstructietje | obstructietjes |
Zelfstandig naamwoord
obstructie v
- (medisch) verstopping
- (sport) het op onreglementaire wijze belemmeren van de doorgang van een tegenstander
- (politiek) poging van een minderheid om door belemmering van de verhandelingen, rekking van de discussies enz. het tot stand komen van een wet of besluit te verhinderen
- (juridisch) het te kwader trouw verhinderen van een correct verloop van de waarheidsvinding door de rechterlijke macht
Synoniemen
- [1] opstopping, verstopping
- [3] filibustering
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord obstructie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'obstructie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.