neogeen
Nederlands
Woordafbreking
- neo·geen
Woordherkomst en -opbouw
- van Duits Neogen, in 1856 door de Oostenrijkse paleontoloog M. Hörnes gevormd uit Oudgrieks νέος (néos) "jong, nieuw" en γεννάω (gennáo) "verwekken", dus "jong tijdperk" (ten opzichte van paleogeen)[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neogeen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
neogeen o
- (geologie) geologisch tijdperk, tweede periode van het era kaenozoïcum, van 23 tot 2,6 miljoen jaar geleden
- Het neogeen volgde op het paleogeen en ging vooraf aan het quartair.
Hyperoniemen
- periode (geologie)
- tertiair
- cenozoïcum of kaenozoïcum
Verwijzingen
- (eng) Berggren, W.A. "Cenozoic Era" (10 februari 2015) op website: britannica.com; geraadpleegd 2016-02-01
- neogeen op website: Etymologiebank.nl
Gangbaarheid
- Het woord 'neogeen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.