plioceen
Nederlands
Woordafbreking
- pli·o·ceen
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels Pliocene, naam voorgesteld in 1833 door de Britse geoloog C. Lyell; afgeleid van Oudgrieks πλείων (pleíoon) "meer" en καινός (kainós) "nieuw", dus: "meer nieuw (leven)" omdat het merendeel van de fossielen uit deze periode van tegenwoordige soorten afkomstig is";[1][2][3]
- met het achtervoegsel -ceen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plioceen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
plioceen o
- (geologie) geologisch tijdperk waarin de eerste mensachtigen verschenen, tweede en laatste tijdvak van het periode neogeen, van 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden
- Reeds op het laatst van het plioceen begon het in Europa koeler te worden; (…) [4]
Hyperoniemen
- tijdvak (geologie)
- neogeen
- cenozoïcum of kaenozoïcum
- fanerozoïcum
Hyponiemen
- piacenziaan of piacenzien
- zancleaan of zanclien
Bijvoeglijk naamwoord
plioceen
- uit het plioceen, of met betrekking tot dat tijdperk
Gangbaarheid
- Het woord plioceen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plioceen' herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Grace Wilmarth, M. "The Geologic Time Classification of the United States Geological Survey Compared with Other Classifications" (1925) US Department of the Interior, Washington; p. 50 e.v.; geraadpleegd 2016-02-02
- plioceen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Enklaar, J.E. "De oudste bewoners van Europa" in: Onze Eeuw. jrg. 22 deel 1 (1922); p.291; geraadpleegd 2016-02-04
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.