nazicht
Nederlands
Woordafbreking
- na·zicht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van na bw en zicht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nazicht | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
nazicht o [1]
- controle of alles in orde is
- ‘Jammer genoeg draagt de Vlaming in het algemeen nog altijd veel te weinig zorg voor zijn fiets. Als je elke dag met de fiets rijdt, dan zou je om de vier maanden een nazicht moeten laten doen. Mensen maken hun fiets ook veel te weinig schoon. En met schoonmaken bedoel ik: alles. Ook de ketting, die je trouwens ook geregeld moet oliën. Je wast jezelf toch ook als je vol modder hangt? Het ergste voor een fiets is strooizout, dat vreet het metaal aan.’ [2]
Gangbaarheid
- Het woord nazicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nazicht' herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.