nazi

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·zi
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘nationaal-socialist’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • Van het Duitse Nazi [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nazi nazi's
verkleinwoord nazietje nazietjes

Zelfstandig naamwoord

nazi v/m

  1. (politiek) oorspronkelijk: een aanhanger, lid van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) een politieke partij in het Duitsland van de jaren 1920 tot 1945
    • De nazi's scandeerden 'Heil Hitler' tijdens de massavergadering waar Adolf Hitler het woord voerde. 
  1. (politiek) een aanhanger van het nazisme of een soortgelijke fascistische, racistische of antisemitische ideologie
    • Tegenstanders zeggen dat hij een onvervalste racist en zelfs nazi is. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nazi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Xhosa

EnkelvoudMeervoud
KlasseDichtbijVerderVerstKlasseDichtbijVerderVerst
1nankunankonankuya2nabanabonabaya
3nangunangonanguya4nantsinantsonantsiya
5nalinalonaliya6nanganangonangaya
7nasinasonasiya8nazinazonaziya
9nantsinantsonantsiya10nanzinanzonanziya
11nalunalonaluya
14nabunabonabuya 
15nankunankonankuya

Aanwijzend voornaamwoord

nazi 8

  1. dit hier zijn ... verwijzend naar een woord van klasse 8
  1. «Nazi izikolo zethu.»
    Dit zijn onze scholen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.