mest

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitwerpselen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord mest
verkleinwoord

mest m

  1. uitwerpselen van sommige dieren waarmee men land vruchtbaar maakt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
mesten

mest

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van mesten
  2. gebiedende wijs van mesten

Gangbaarheid

  • Het woord mest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈmeˀsd/
Woordafbreking
  • mest
Naar frequentie 473

Bijvoeglijk naamwoord

mest, g / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van megen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /mest/
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mestr
Naar frequentie 548
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mye mer mest
o enkelvoud mye
meervoud mye
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mye mer meste

Bijvoeglijk naamwoord

mest

  1. meest
  1. «Hvem fikk mest fisk?»
    Wie kreeg de meeste vis?
Opmerkingen
  1. In het Noors wordt mest meestal gebruikt om de overtreffende trap te formen.
  1. «Hun er mest selvstendig av søsknene.»
    Ze is de meest onafhankelijke van hun broers en zussen.

Bijvoeglijk naamwoord

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mye
stellend vergrotend overtreffend
myemermest

Bijwoord

mest

  1. meestal
  1. «Jeg spiller mest basstuba.»
    Ik speel meestal bastuba.

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mye
Typische woordcombinaties
  • [1]: mest mulig
zo veel mogelijk


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /mest/
Woordafbreking
  • mest
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord mestr

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mykje
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud mye meir mest
o enkelvoud mye
meervoud mye
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
mye meir meste

Bijvoeglijk naamwoord

mest

  1. meest
  1. «Hvem fikk mest fisk?»
    Wie kreeg de meeste vis?
Opmerkingen
  1. In het Nynorsk wordt mest meestal gebruikt om de overtreffende trap te formen.
  1. «Eg tener mest pengar.»
    Ik verdien het meeste geld.

Bijvoeglijk naamwoord

mest, m / v / o / mv

  1. onbepaalde vorm enkelvoud en meervoud van de overtreffende trap van mye
stellend vergrotend overtreffend
myemeirmest

Bijwoord

mest

  1. meestal
  1. «Eg speler mest basstuba.»
    Ik speel meestal bastuba.

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mye

Bijwoord

mest

  1. overtreffende trap van mykje
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.