markeren
Nederlands
Woordafbreking
- mar·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘merken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse marquer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
markeren |
markeerde |
gemarkeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
markeren
- overgankelijk het afbakenen van een grens
- Zij waren bezig de vluchtstrook met een ononderbroken witte lijn te markeren.
Afgeleide begrippen
- markeerboei, markeerder, markeerklier, markeerpotlood, markeerspeld, markeerstift, markeerstof, markering
Vertalingen
1. het afbakenen van een grens
Gangbaarheid
- Het woord markeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'markeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.