markeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  markeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑr.kɪː.rə(n)/
Woordafbreking
  • mar·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘merken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse marquer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
markeren
markeerde
gemarkeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

markeren

  1. overgankelijk het afbakenen van een grens
    • Zij waren bezig de vluchtstrook met een ononderbroken witte lijn te markeren. 
Afgeleide begrippen
  • markeerboei, markeerder, markeerklier, markeerpotlood, markeerspeld, markeerstift, markeerstof, markering
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord markeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.