lossen
Nederlands
Woordafbreking
- los·sen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uitladen’ voor het eerst aangetroffen in 1254 [1]
- afgeleid van los met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lossen |
loste |
gelost |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
lossen
- overgankelijk losser maken
- Het regime lijkt de ijzeren greep op het land wat te lossen.
- overgankelijk afschieten
- Het schip lost zijn lading in de haven.
- overgankelijk zich ontdoen van
- De renner loste in de laatste ronde zijn laatste medevluchter.
- inergatief afhaken, achteropraken
- De geletruidrager kon nog even bij het groepje aanhaken maar moest toen toch lossen.
Gangbaarheid
- Het woord lossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lossen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.