loog
Nederlands
Woordafbreking
- loog
Woordherkomst en -opbouw
(erfwoord)
|
Andere Germaanse talen
|
Andere Indo-Europese talen |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loog | logen |
verkleinwoord | loogje | loogjes |
Zelfstandig naamwoord
loog o
- (scheikunde) een alkalische substantie
- Zuren en logen zijn elkaars tegenvoeters.
Hyponiemen
- bleekloog, chloorbleekloog, kaliloog, moederloog, natronloog, peperloog, sodaloog, witloog
Afgeleide begrippen
- logen, loogbad, loogkruid, loogvast
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
liegen |
loog
- enkelvoud verleden tijd van liegen
- Ik loog.
- Jij loog.
- Hij, zij, het loog.
- Ik loog.
Gangbaarheid
- Het woord loog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'loog' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.