logen
Nederlands
Woordafbreking
- lo·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
logen |
loogde |
geloogd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
logen
- overgankelijk langdurig blootstellen aan een bijtende vloeistof
- Ik loogde dus de kasten en de kisten gewoon achter of voor mijn huis; het zou nu niet meer mogen.
Hyponiemen
- aflogen, overlogen, uitlogen
Afgeleide begrippen
- loogbad, loogkruid, loogvast
Werkwoord
vervoeging van |
---|
liegen |
logen
- meervoud verleden tijd van liegen
- Wij logen.
- Jullie logen.
- Zij logen.
- Wij logen.
Gangbaarheid
- Het woord logen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'logen' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.