leugen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leugen    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈlʏːχən/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈløːɣən/
Woordafbreking
  • leu·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onwaarheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord leugen leugens
verkleinwoord leugentje leugentjes

Zelfstandig naamwoord

leugen v/m

  1. een mededeling die niet waar is met de bedoeling om anderen te misleiden
    • De jongen verzon snel een leugen om onder straf uit te komen. 
Verwante begrippen
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  1. van leugens aaneenhangen: altijd maar liegen
Hyponiemen
  • asielleugen, jachtleugen, menistenleugen, noodleugen, paardenleugen, propagandaleugen
Afgeleide begrippen
  • leugenprofeet
  • leugenschrift
  • leugensuiker
  • leugentaal
  • leugentijding
  • leugenverhaal
  • leugenverklikker
  • leugenvertelsel
  • leugenwoord
  • leugenzak
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord leugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.