leenwoord
Nederlands
Woordafbreking
- leen·woord
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘woord aan een andere taal ontleend’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- samenstelling van leen ww en woord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leenwoord | leenwoorden |
verkleinwoord | leenwoordje | leenwoordjes |
Zelfstandig naamwoord
leenwoord o
- (taalkunde) een woord dat door een taal aan een andere taal ontleend is
- Het zelfstandige naamwoord 'download' is een leenwoord uit het Engels.
Vertalingen
1. een woord dat door een taal aan een andere taal ontleend is
Gangbaarheid
- Het woord leenwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leenwoord' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.