kraai

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kraai    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /kraɪ̯/
    • (Vlaanderen, Brabant): /kraɪ̯/
    • (Limburg): /kraːɪ̯/
Woordafbreking
  • kraai
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kraai kraaien
verkleinwoord kraaitje kraaitjes

Zelfstandig naamwoord

kraai v/m

  1. (vogels) Corvus corone , een zwarte zangvogel
    • Kijk, er zit een kraai in de boom! 
Hyponiemen
  • alpenkraai, huiskraai, torenkraai, venkraai, winterkraai
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kraaien

kraai

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kraaien
    • Ik kraai. 
  2. gebiedende wijs van kraaien
    • Kraai! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kraaien
    • Kraai je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kraai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.