klas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klas    (hulp, bestand)
  • IPA: /klɑs/
Woordafbreking
  • klas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groep’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klas klassen
verkleinwoord klasje klasjes

Zelfstandig naamwoord

klas v

  1. (onderwijs) een groep leerlingen die een tijdlang gezamenlijk les krijgen
    • Bij haar in de klas zitten veel goede leerlingen. 
  1. (onderwijs) een leerjaar op school
    • Zij zit in de tweede klas. 
  1. (onderwijs) een klaslokaal
    • Ik heb mijn rekenmachine nog in de klas liggen. 
  1. klasse in het openbaar vervoer, in ziekenhuizen enz. met verschil in prijs en voorzieningen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord klas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.