kleuterklas
Nederlands
een kleuterklas, het kringgesprek is een goede voorbereiding op de vergadercultuur en het Nederlandse polderen
Woordafbreking
- kleu·ter·klas
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kleuter en klas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleuterklas | kleuterklassen |
verkleinwoord | kleuterklasje | kleuterklasjes |
Zelfstandig naamwoord
kleuterklas v [1]
- een schookklas met kleuters, groep 1 en 2 van de basisschool
- In de kleuterklas zou meer gespeeld dan geleerd moeten worden, maar helaas tegenwoordig moeten zelfs kleuters toetsen afleggen.
- De Algemene Onderwijsbond (AOb) noemt het verhaal van Dekker ergerlijk. „Iedereen die wel eens een kleuterklas is binnengelopen, weet dat het bij kinderen van een jaar of vijf niet alleen de vraag is of ze snel kunnen schrijven en rekenen, maar juist of ze in hun totale ontwikkeling klaar zijn voor groep 3”, zo schreef AOb-voorzitter Liesbeth Verheggen. „Daarom praat je bij kinderen die nog niet zo ver zijn over ‘doorkleuteren’ en niet over zittenblijven.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord kleuterklas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kleuterklas' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Juliette Vasterman Michiel Dekker 12 september 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.