matig

Nederlands

Niet te verwarren met: -matig
Uitspraak
  • Geluid:  matig    (hulp, bestand)
  • IPA: /matəx/
Woordafbreking
  • ma·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘binnen redelijke maat’ voor het eerst aangetroffen in 1475 [1]
  • Afgeleid van maat met het achtervoegsel -ig.
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen matigmatigermatigst
verbogen matigematigerematigste
partitief matigsmatigers-

Bijvoeglijk naamwoord

matig

  1. in geringere mate dan mogelijk of gewenst
    • Hij is een matige eter. 
Antoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
matigen

matig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van matigen
    • Ik matig. 
  2. gebiedende wijs van matigen
    • Matig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van matigen
    • Matig je? 

Gangbaarheid

  • Het woord matig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.