karigheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord karigheid karigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

karigheid v [1]

  1. een (te) kleine hoeveelheid geven
    • We zijn niet bepaald de Nutty Professor geweest zie ik. Sorry dat jij nootgedwongen de cashewnoten over het hoofd moest zien in je maaltijd. Ik kan me voorstellen dat deze karigheid een enorme deceptie is op een voorgenomen avondje intens genieten. Je hebt harde noten moeten kraken gisteravond, en dat is een lastige klus met slechts twee halve noten. Toch vinden we niet dat je te veel noten op je zang hebt, je hebt zelfs helemaal gelijk dat we met een handjevol noten te kort zijn geschoten. [2] 
    • De actie van maandag is gericht tegen de bezuinigingen. „Het Belgische volk krijgt enkel nog frieten met karigheid voorgeschoteld.” [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord karigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.