kachel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kachel    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈkɑ.χɔɫ/, /ˈkɑ.χəɫ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɑ.xəɫ/
    • (Limburg): /ˈkɑ.xəl/, /ˈkɑ.ɣəl/
Woordafbreking
  • ka·chel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verwarming’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1591 [1] [2]
  • In de betekenis van ‘dronken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1913 [1] [3]
  • [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kachel kachels
verkleinwoord kacheltje kacheltjes

Zelfstandig naamwoord

kachel v/m

  1. een apparaat waarin energie wordt omgezet in warmte met de bedoeling een ruimte te verwarmen
    • Als het koud is in de winter, laat ik de kachel de hele dag aanstaan. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen kachel
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

kachel

  1. (informeel) dronken
    • Ik ben kachel. 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
kachelen

kachel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kachelen
    • Ik kachel. 
  2. gebiedende wijs van kachelen
    • Kachel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kachelen
    • Kachel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kachel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

kachel

  1. kachel; een apparaat waarin energie wordt omgezet in warmte met de bedoeling een ruimte te verwarmen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

kachel

  1. kachel; een apparaat waarin energie wordt omgezet in warmte met de bedoeling een ruimte te verwarmen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.