juf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  juf    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • juf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord juf jufs
juffen
verkleinwoord juffie
jufje
juffies
jufjes

Zelfstandig naamwoord

juf v

  1. (onderwijs), (informeel) lerares van een lagere school of peuterklas
    • Dat mochten we niet van de juf. 
    • Kaspar kwam zuchtend uit de peuterklas en zei: we moesten weer zo hard werken van de juf!. 
  1. jonge vrouw, meisje
    • Ja, dat is een leuk juffie geworden. 
    • Regering van Suriname gaat niet door de knieĆ«n voor jufje Herfkens. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord juf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Ujir

Zelfstandig naamwoord

juf

  1. meer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.