gymjuf
Nederlands
Woordafbreking
- gym·juf
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gym zn en juf zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gymjuf | gymjufs |
verkleinwoord | gymjuffie | gymjuffies |
Zelfstandig naamwoord
gymjuf v
- (onderwijs) vrouwelijke leraar die op de basisschool zorg draagt voor de gymnastieklessen
- Deze gediplomeerde gymjuf of –meester is verantwoordelijk voor de organisatie en coördinatie van het sportaanbod tijdens en na schooltijd.[1]
- Op een school voor speciaal onderwijs kregen de leerlingen nooit voetbal tijdens de gymles. Dat deed de gymjuf niet.[2]
- De hordenloopster wil fulltime sporten en niet aan haar portemonnee verplicht zijn een baan te hebben. Ze hoopt bij de WK indoor in Istanbul over twee weken haar A-status te verwerven, waarna ze eindelijk haar baan als gymjuf op een basisschool in IJmuiden kan opzeggen.[3]
Verwante begrippen
- gymmeester
Gangbaarheid
- Het woord gymjuf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gymjuf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Telegraaf 13 jun. 2017
- de Telegraaf 27 juli 2017
- NRC Henk Stouwdam 27 februari 2012
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.