integratie
Nederlands
Woordafbreking
- in·te·gra·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het maken tot een geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- Naamwoord van handeling van integreren met het achtervoegsel -atie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | integratie | integraties |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
integratie v
- het integreren d.w.z. het opnemen in een (harmonisch) geheel
- (economie) het samenbrengen in één bedrijf van alle productiestadia
- (wiskunde) het proces van het integreren, het bepalen van een integraal
- (politiek) het doen samengaan van twee voorheen gescheiden bevolkingsgroepen
- (informatica) het proces waarmee applicaties berichten en/of bestanden onderling uitwisselen
Hyponiemen
- arbeidsintegratie, beleidsintegratie, herintegratie, persoonlijkheidsintegratie, systeemintegratie, taakintegratie, tariefintegratie, vakkenintegratie
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord integratie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'integratie' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.