instrueren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·stru·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderrichten’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • afgeleid van het Franse instruire (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
instrueren
instrueerde
geïnstrueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

instrueren overgankelijk

  1. een vaardigheid onderwijzen
  2. (juridisch) (een zaak) voorbereiden
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord instrueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.