incasseren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  incasseren    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˌɪŋkɑˈsɪːrə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌɪŋkɑˈseːrə(n)/
Woordafbreking
  • in·cas·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘in ontvangst nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
  • Ontleend aan het Italiaanse incassare. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
incasseren
incasseerde
geïncasseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

incasseren

  1. overgankelijk (geld) in ontvangst nemen
    • De verenigingen Buma/Stemra en SABAM incasseren, elk in hun eigen land, vergoedingen voor de rechthebbenden van muziekstukken. 
  1. overgankelijk (klappen, beledigingen) te verduren krijgen
    • De bokser was aan de winnende hand; zijn tegenstrever moest de ene klap na de andere incasseren. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord incasseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.