opvang

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • opĀ·vang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvang opvangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

opvang m

  1. het verzorgen van kinderen op de uren dat de ouders dat niet zelf kunnen doen, kinderopvang
    • De buitenschoolse opvang is een plek waar kinderen na schooltijd hun vrije tijd doorbrengen. 
  1. het opvangen en hulp verlenen aan dieren of mensen in nood
    • De regering heeft geld uitgetrokken voor de eerste opvang van de slachtoffers van de aarbeving. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
opvangen

opvang

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvangen
    • ... dat ik opvang. 

Gangbaarheid

  • Het woord opvang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.