hoorn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hoorn    (hulp, bestand)
  • IPA: /horn/
Woordafbreking
  • hoorn
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitsteeksel aan dierenkop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1300 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorn hoorns
verkleinwoord hoorntje hoorntjes

Zelfstandig naamwoord

hoorn m

  1. hard en meestal gebogen uitsteeksel aan de kop van verschillende dieren
    • De koe had grote hoorns. 
  1. uitwas die op een hoorn lijkt, bijvoorbeeld bij insecten
  2. (biologie) gedraaide schaal van sommige weekdieren
    • Zij vonden allerlei hoorns toen ze langs het strand liepen. 
  1. een (elektro-) akoestische versterker, bijvoorbeeld het hoor- en spreekgedeelte van een telefoon
    • Hij legde de hoorn direct neer nadat hij hoorde wie er aan de telefoon was. 
  1. (muziekinstrument) blaasinstrument dat oorspronkelijk gemaakt werd van een hoorn, maar tegenwoordig vaak van een gewonden koperen buis met ventielen, en een brede klankbeker
    • Wij kunnen wel aardig op de hoorn spelen. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord hoorn -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hoorn o

  1. de stof waaruit de hoorns van bepaalde dieren bestaan
    • Bestaan hoorns werkelijk uit hoorn? 

Gangbaarheid

  • Het woord hoorn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.