hobo
Nederlands
Woordafbreking
- ho·bo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1]
- [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hobo | hobo's |
verkleinwoord | hobootje | hobootjes |
Zelfstandig naamwoord
hobo m
- (muziekinstrument) een orkestinstrument, behoort tot de houtblazers, het wordt met een dubbelriet aangeblazen
- iemand die een zwervend bestaan lijdt
Hyponiemen
- [1] althobo, jachthobo, liefdeshobo
Afgeleide begrippen
- [1] hoboconcert, hoboïst
Vertalingen
1. orkestinstrument, behoort tot de houtblazers, het wordt met een dubbelriet aangeblazen
Gangbaarheid
- Het woord hobo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hobo' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.