havik
Nederlands
Woordafbreking
- ha·vik
Zelfstandig naamwoord
havik m
- (vogels) Accipiter gentilis
, een roofvogel die op kleine zoogdieren en vogels jaagt - iemand die graag oorlog wil voeren
Antoniemen
- [2] duif
Hyponiemen
- zanghavik
Afgeleide begrippen
- havikachtig, havikarend, haviksborst, haviksklauw, havikskruid, haviksneus, haviksoog
Vertalingen
1. Accipiter gentilis, een roofvogel die op kleine zoogdieren en vogels jaagt
2. iemand die graag oorlog wil voeren
Gangbaarheid
- Het woord havik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'havik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.