granaatappel
![](../I/m/Pomegranate03_edit.jpg)
granaatappel
Nederlands
Woordafbreking
- gra·naat·ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrucht van de granaatboom’ voor het eerst aangetroffen in 1534 [1]
- samenstelling van granaat en appel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | granaatappel | granaatappels |
verkleinwoord | granaatappeltje | granaatappeltjes |
Zelfstandig naamwoord
granaatappel m
- (plantkunde) Punica granatum
, tropische plant, die bekend is om zijn vruchten, ook granaatboom genoemd - (fruit) vrucht van een dergelijke boom
Vertalingen
1. boom
2. vrucht
|
Gangbaarheid
- Het woord granaatappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.