fax
![](../I/m/Philips_magic2memo_Fax_machine.jpg)
fax
Nederlands
Woordafbreking
- fax
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘systeem van telecommunicatie’ voor het eerst aangetroffen in 1982 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fax | faxen |
verkleinwoord | faxje | faxjes |
Zelfstandig naamwoord
fax m
- (telecommunicatie) een apparaat waarmee documenten per telefoon verzonden kunnen worden, faxtoestel
- Ik gebruik mijn fax iedere dag.
- (communicatie) een per fax verzonden bericht, faxbericht
- Heb je mijn fax nog ontvangen?
Verwante begrippen
Hyponiemen
- filofax, interfax, junkfax, telefax
Vertalingen
1. een apparaat waarmee documenten per telefoon verzonden kunnen worden
Werkwoord
vervoeging van |
---|
faxen |
fax
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faxen
- Ik fax.
- gebiedende wijs van faxen
- Fax!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faxen
- Fax je?
Gangbaarheid
- Het woord fax staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fax' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Oudnoords
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Protogermaanse *poḱ-s-
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.