extra

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·tra
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘boven het gewone, bijzonder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1738 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord extra extra's
verkleinwoord extraatje extraatjes

Zelfstandig naamwoord

extra o

  1. hetgeen men erbij krijgt
    • Het bedrijf had extra veel winst gemaakt zodat er voor het personeel ook wel een extraatje afkon in de vorm van een ruime winstuitkering. 
stellend
onverbogen extra
verbogen -
partitief extra's

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. bijkomend.
    • U krijgt er nu een extra lampje bij. 
  1. (Limburg en Gelderland) opzettelijk.
    • Hij deed het extra. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord extra staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. (spreektaal) buitengewoon, geweldig
  1. «Le Parc Astérix, c'est extra
    Het Parc Astérix is fantastisch! [1]

Verwijzingen

Latijn

Voorzetsel

ĕxtrā + accusatief

  1. buiten
  1. «Extra urbem.»
    Buiten de stad.
  2. behalve

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛkstra/
Woordafbreking
  • ex·tra

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. extra
  2. speciaal, bijzonder
Verbuiging
  • Onverbogen

Bijwoord

extra

  1. extra
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

    Verwijzingen

      This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.