elkaar

Nederlands

[1] elkaar kussende popppetjes
nominatief genitief
elkaar elkaars
Uitspraak
  • Geluid:  elkaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɛl'kar/
  • IPA: /əl'kar/, (spreektaal) /mə'kar/
Woordafbreking
  • el·kaar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wederkerig voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]

Wederkerig voornaamwoord

elkaar

  1. drukt uit dat van twee of meer personen ieder op zijn eigen manier tegenover de ander handelt
    • Zij waren echt aan elkaar gewaagd. 
  1. drukt een onderlinge relatie, aansluiting of een snelle opeenvolging uit (met voorzetsel)
    • Zij hebben een uur achter elkaar lopen praten. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Uitdrukkingen en gezegden
  • het is voor elkaar
het is klaar
  • iemand in elkaar slaan
iemand heel hard slaan zodat die persoon niet meer rechtop kan staan
  • uit elkaar gaan
stoppen met een relatie, scheiden
  • achter elkaar lopen
in ganzenpas lopen, de ene voor de andere lopen
  • iets in elkaar zetten
iets monteren, van losse delen één geheel maken
  • zaken door elkaar halen
je vergissen, denken dat het ene ding eigenlijk het andere is

Gangbaarheid

  • Het woord elkaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.