elkaar
Nederlands
nominatief | genitief |
---|---|
elkaar | elkaars |
Woordafbreking
- el·kaar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wederkerig voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
Wederkerig voornaamwoord
elkaar
- drukt uit dat van twee of meer personen ieder op zijn eigen manier tegenover de ander handelt
- Zij waren echt aan elkaar gewaagd.
- drukt een onderlinge relatie, aansluiting of een snelle opeenvolging uit (met voorzetsel)
- Zij hebben een uur achter elkaar lopen praten.
Synoniemen
- [1] elkander
Vertalingen
1. drukt uit dat van twee of meer personen ieder op zijn eigen manier tegenover de ander handelt
Uitdrukkingen en gezegden
- het is voor elkaar
het is klaar
- iemand in elkaar slaan
iemand heel hard slaan zodat die persoon niet meer rechtop kan staan
- uit elkaar gaan
- achter elkaar lopen
in ganzenpas lopen, de ene voor de andere lopen
- iets in elkaar zetten
iets monteren, van losse delen één geheel maken
- zaken door elkaar halen
je vergissen, denken dat het ene ding eigenlijk het andere is
Gangbaarheid
- Het woord elkaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'elkaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.