donateur
Nederlands
Woordafbreking
- do·na·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schenker’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
- Naamwoord van handeling van doneren met het achtervoegsel -ateur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donateur | donateurs |
verkleinwoord | donateurtje | donateurtjes |
Zelfstandig naamwoord
donateur m
- iemand die een (financiële) bijdrage levert
Afgeleide begrippen
- donateursbestand, donateursblad, donateurschap, donateurswerving
Vertalingen
1. iemand die een (financiële) bijdrage levert
Gangbaarheid
- Het woord donateur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'donateur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
donateur | le donateur | donateurs | les donateurs |
Zelfstandig naamwoord
donateur m
- donateur
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.