don

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  don    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɔn/
Woordafbreking
  • don
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans of Italiaans, in de betekenis van ‘heer, eretitel’ voor het eerst aangetroffen in 1577 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord don dons
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

don m [3] [4]

  1. een Spaanse, Portugese, Braziliaanse en Italiaanse betiteling, afgeleid van het Latijnse dominus
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • Don Quichot, donjuan
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord don staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
49 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • Geluid:  don    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  don     le don     dons     les dons  

Zelfstandig naamwoord

don m

  1. aanbod, geschenk, gave



Turks

Zelfstandig naamwoord

don

  1. vorst
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.