domus

Latijn

Zelfstandig naamwoord

domus v

  1. huis
  2. woning
  3. vaderland, vaderstad
  4. (figuurlijk) gezin, familie
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief domus domūs
genitief domūs domōrum
domuum
datief domuī domibus
accusatief domum domōs
domūs
vocatief domus domūs
ablatief domō domibus
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.