dij

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dij    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɛi/, /dɛj/
Woordafbreking
  • dij
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bovenbeen’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dij dijen
verkleinwoord dijtje dijtjes

Zelfstandig naamwoord

dij v/m

  1. (anatomie) het deel van het menselijk been tussen heup en knie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
dijen

dij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijen
    • Ik dij. 
  2. gebiedende wijs van dijen
    • Dij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijen
    • Dij je? 

Verwijzingen


Nedersaksisch

Betrekkelijk voornaamwoord

dij

  1. die
Schrijfwijzen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.